Ik werd me ervan bewust dat ik de afgelopen maanden door verschillende fases reisde, waarbij iedere fase aandacht en verwerking vroeg, steeds op een ander niveau. Ook werd ik me ervan bewust dat wanneer mensen mij vragen naar het ongeval met de boom, het steeds is alsof ik het verhaal van iemand anders vertel, alsof het allemaal niet echt over mij gaat. In de stoel bij de psycholoog werd dat ineens anders. Misschien wel doordat hij een paar keer benadrukte wat er gebeurd is, sinds augustus 2014. Het was alsof hij tot mij wilde doordringen. Tumor – Boom – Ontslagen. En nog een keer, en nog een keer; realiseer je het je wel, Eva?
En nu is het alsof er een deur is opengegaan, het is alsof ik nu pas echt kan voelen wat er is gebeurd en dat ik het ben. Moeilijk vind ik dat. Het verhaal dat ik vertel krijgt daarmee ineens een andere, diepere en ook nog onbekende laag.
Niet: ‘Er was eens ....’, maar: ‘Ik was eens .....’.
En doe ik dan mijn ogen dicht, dan ben ik daar weer, in het bos. Waar ik heel rustig op de grond lag, zonder enige paniek. Een zuchtje zou het zijn geweest. Een zuchtje en dan was ik vertrokken. Uit mijn lichaam, langs de bomen, naar boven. Misschien was ik nog even blijven hangen om te zien wat er nog ging gebeuren, om van bovenaf mijn lichaam te aanschouwen. Maar dan zou ik zijn gegaan. Een zuchtje; het maakt het verschil tussen leven en dood. Ik leef, maar ik had ook zo maar dood kunnen zijn. Met een zuchtje.
Wat dan? Dan had ik nu niet meer in dit lichaam gewoond. Het zou inmiddels in vlammen zijn opgegaan, de as verstrooid over zee. Mijn nieuwe huis was dan de eeuwigheid. Was het erg geweest? Voor de geliefden om mij heen wel. Er zou verdriet zijn, gemis, pijn. Maar voor mij? Zou het voor mij erg zijn geweest? Ik denk het niet. Want het zou gebeurd zijn voor ik er erg in had en zo was het dan. Afscheid nemen met een zuchtje. En ik weet zeker dat het mooi is daar, in de eeuwigheid. Tegelijk ben ik wel heel blij dat ik er nog ben, hier in dit lichaam en in dit leven. Dankbaar ben ik daarvoor. Maar het is ook wel wat verwarrend, merk ik nu ik dit echt toesta.
Ik kijk terug op twee gebeurtenissen die de eindigheid van mijn leven even heel dichtbij haalden. Tegelijk ben ik er nog, maar kan ik het besef dat ik morgen mijn laatste zuchtje kan uitblazen niet uitzetten. Het is de realiteit.
Waar deze gedachte mij aan de ene kant ruimte geeft – ‘laat ik in de tijd die mij wordt gegeven slechts dat doen wat ik echt wil, niets terughouden, mijn hart volgen’- geeft de gedachte aan de andere kant een gevoel van zinloosheid, want ach, morgen kan het over zijn. Dit is de angel, het geeft weer waar ik nu ben. In die worsteling. In mijn linkerhand weeg ik de realiteit dat ik er nog ben en dat ik mag leven en in mijn rechterhand weeg ik de vraag: ‘hoe doe ik dat en heeft het wel zin’.
Ik moet denken aan het Latifa-gebed. De oefening die me zo hielp toen ik de eerste keer in het ziekenhuis lag en verschillende onderzoeken moest ondergaan. Opnieuw ben ik aangekomen in de eerste stap van het gebed: Ik Besta.
De betekenis daarvan mag ik helemaal tot me door laten dringen. Pas daarna kan ik verder.