Toen hij wakker werd, was hij banger dan hij ooit geweest was. Dat wat hij zijn leven lang het meest had gevreesd, was gebeurd. De deur naar zijn geheime kamer was opengezet. Het was er leeg en stil en hij voelde een grenzeloze tederheid en een onverdraaglijke pijn.’
De afgelopen jaren heb ik geleerd dat wanneer ‘iets’ mij raakt, dat komt omdat dat ‘iets’ al in mij aanwezig is. Soms nog verstopt, door mij niet (h)erkend, maar het is er. Het wacht. Tot het wordt aangeraakt. Door iets van buiten - een woord, een zin, een blik, een geur - of door iets van binnen, omdat ik zelf ruimte maak en stil word.
De gebeurtenissen van de gelopen maanden hebben mij aangeraakt, iets wezenlijks in mij is veranderd. Niet eerder in mijn leven voelde ik mij zo klein en tegelijk ook zo groot. Niet eerder wist ik mij zo kwetsbaar en soms, in een fractie van een seconde, heel even onkwetsbaar. Niet eerder werd ik zo sterk overvallen door het besef dat het leven kostbaar is. Dat ik kostbaar ben. En dat elke minuut geleefd wil worden. Door mij. Hierdoor is ook de deur naar mijn geheime kamer opengezet, hij staat op een kiertje.
‘Alleen degene die zelf geen defensieve houding heeft, kan door de muren van de toeschouwer heen breken ....’, weer een ezelsoor in het boek. En ik denk: alleen wanneer ik geen defensieve houding heb, kan het leven zoals dat is bedoeld naar mij toekomen. Alleen dan kan ik uiteindelijk worden de mens die ik bedoeld ben te zijn. De deur van mijn geheime kamer staat op een kier. De vraag is nu of ik moedig genoeg ben hem helemaal open te zetten.